algemeen
nip
waop
       

NIEUWSBRIEF ARBEIDS- & ORGANISATIEPSYCHOLOGIE
Jaargang 9 - nr. 3 - juni 2011


Mijn afgang

Peter Ambagtsheer
Een tijdje geleden kwam ik op straat Joost tegen. Ik was op weg naar de fietsenmaker die mijn rijwiel had gerepareerd. Joost trok altijd op een of andere manier de aandacht. Hij was de bediende van heer Jan, een nogal excentrieke medebewoner van onze buurt, die bekendstond als een succesvol fabrikant en zakenman.

Joost had de nodige allures. Soms liep hij letterlijk met zijn neus in de lucht. En altijd in opvallende bediendekleren die niemand konden ontgaan. Ditmaal zat hij als een hoopje ellende op de stoep sip voor zich uit te kijken. Zijn witte broek was bepaald niet smetteloos, zijn rode jas gekreukt en zijn gouden tressen hingen er treurig bij. Hier was iets aan de hand. Ik ging naast hem zitten. ‘Joost’, vroeg ik, ‘wat zit je dwars, je kijkt zo sip.’ ‘Ontslagen...’, zei hij somber.

Ook voor hem was de bijl dus gevallen. De crisis raakte ons allemaal, kennelijk was zelfs heer Jan genoodzaakt de tering naar de nering te zetten. ‘Triest voor je’, zei ik, ‘ik wist niet dat de zaken bij heer Jan zo beroerd gingen.’ ‘Nou dat gaan ze helemaal niet! Hij heeft zijn fabriek voor een hele hoge prijs aan een investeerder verkocht!’ Dat was nieuws voor mij. Heer Jan had een fabriek in bouten en moeren, en je zou zeggen dat ook die wel iets van een economische neergang zou voelen. Goed voor hem dat hij er zo mooi uitgekomen was, maar waarom dan Joost ontslaan?

Joost begon te mopperen, schold op de crisis en de matige werkgelegenheid, had met de hele wereld een appeltje te schillen. Tegelijkertijd gaf hij ook hoog op van zijn kwaliteiten als bediende, boekhouder, huishouder, tuinman, kok en huisvriend: hij hóórde in dat huis.
‘Wat ga je nu doen?’, vroeg ik. ‘En wat gaat heer Jan doen?’
‘Heer Jan hoeft mijn kookkunsten niet meer’, zei Joost somber, ‘hij zegt dat hij ook uit de muur kan eten, dat zelfs een frietje nog lekkerder is.’ Daar keek ik van op. Joost, altijd met zijn neus in de lucht, geen goeie kok? Maar opeens bedacht ik me dat heer Jan wel opvallend mager was.

Nieuwsgierig vroeg ik door. ‘Hoe zit het eigenlijk met heer Jan, is hij niet meer aan de vrouw? Hij woont al zoveel jaar alleen...’ Joost had geen verdere aansporing nodig en barstte los. ‘Nou, alleen, daar is geen sprake van hoor. Je moest eens weten. Elke avond wel een andere meid. Soms betaald, soms niet, en een kabaal dat ze 's nachts maken. En soms wel meer vrouwen tegelijk ook! Ja, Heer Jan kan het zich veroorloven hoor!’

Eerlijk gezegd, schaamde ik mij een beetje voor mijn vraag. Op dit soort ontboezemingen en details was ik nou ook weer niet uit. Maar Joost was heel boos en verongelijkt, dat was mij wel duidelijk. Af en toe snikte hij. Ik sloeg mijn arm bemoedigend om hem heen, maar schoof meteen iets terug, toen hij wat raar begon te manoeuvreren.

‘Kom', zei Joost, plotseling helemaal opgeklaard, ‘ik nodig je uit voor een laatste frietje.’ ‘Goed’, antwoordde ik, ‘Ik trakteer, jij kan het nu niet missen’. Maar Joost tikte goedmoedig op mijn arm, zei dat hij zich dit nog wel veroorloven kon, stond op en liep energiek vooruit naar de snackbar. Enigszins schuldig liep ik achter hem aan. Hij bestelde voor mij een klein frietje (eigenlijk had ik geen trek), voor zichzelf een soort monsterbak met ongeveer alles erop en eraan wat de frietkraam te bieden had en twee flessen Vermout.

Ik viel haast achterover van verbazing. Dat drank hier te koop was, wist ik al niet, maar goed, ik kwam er verder ook nooit. Maar dat Joost dat kocht… en dat hij meteen zelfs twee flessen kocht, kon ik al helemaal niet plaatsen. Het paste totaal niet in het deftige plaatje. ‘Vaste recept’, zei Joost bij wijze van verontschuldiging, ‘één voor jou en één voor mij. Drinken we samen’. Daar had ik helemaal geen trek in. ‘Even goede vrienden’, zei Joost en stak één fles in de binnenzak van zijn jas. Tot mijn verbazing paste de fles daar helemaal in en was er van buitenaf niets van te zien. Je zou niet zeggen dat hij een zware fles op zijn heup had.

Joost at stevig door; een hoeveelheid eten waar ik enkele dagen mee had kunnen doen, was in rap tempo verdwenen. De rekening was pittig. Nogmaals bood ik aan te betalen, maar Joost tikte weer op mijn arm en hield het af. Hij vond het edelmoedig van me, maar het was volgens hem echt niet nodig. Hij wilde naar huis om zich in gewone kleren te steken. Begrijpelijk, hij had zo aan het carnaval mee kunnen doen. Ik dacht, zoals iedereen, dat hij bij heer Jan een kamer in bruikleen had of zo. Omdat ik niet zeker was of ik hem nog zou terugzien, wenste ik hem dus het beste toe. Joost toverde daarop een enorme sigaar tevoorschijn en ging tevreden rokend zijns weegs.

Ik liep door naar de fietsenmaker. Mijn fiets was keurig gerepareerd en zag er schitterend uit. ‘Driehonderdtachtig euro’, zei de fietsenmaker, terwijl hij de bon overhandigde. Ik greep naar mijn binnenzak, maar merkte dat die erg licht en leeg was. Ik keek om mij heen, zocht de grond af en pijnigde mijn hersens waar mijn portemonnee toch was gebleven.

Peter Ambagtsheer heeft een A&O-adviespraktijk Mentaspex te Apeldoorn.

Reageren? Mail naar A&O-items.