algemeen
nip
waop
       

NIEUWSBRIEF ARBEIDS- & ORGANISATIEPSYCHOLOGIE
Jaargang 7 - nr. 3 - juni 2009


Het fenomeen van de domme denker


Bas Kok
Bestaan er domme denkers? Het lijkt een contradictio in terminis, maar toch ben ik ze tegengekomen in mijn werk als assessmentpsycholoog. Wetenschappers die het tot hoogleraar hebben gebracht, die excelleren in hun vakgebied, maar die op een intelligentietest toch 'slechts' rond hbo-niveau scoren. 'Dom' is in dit geval niet het juiste woord, maar in de afgelopen vijftien jaar heb ik vele wetenschappers, waaronder hoogleraren, op assessment gehad die op de tests geen academisch niveau bereikten. Hoewel ik het (jammer genoeg) nooit geturfd heb, schat ik dat ongeveer een kwart van hen rond hbo-niveau scoorde. Soms zaten ze op een gemiddeld mbo-niveau. Natuurlijk waren er ook excellente scores bij, maar het grootste deel scoorde op een doodnormaal academisch niveau.

Of dat verrassend is? In het begin vond ik van wel, later van niet. Waarom zouden wetenschappers zo intelligent moeten zijn? De vakkennis hebben ze in alle rust en geleidelijkheid kunnen opbouwen, daarna zijn ze heer en meester op de voor hen zo vertrouwde vierkante meter. Het gaat niet breed, wel diep. Snelheid van begrip – een van de invalshoeken op intelligentie – is daarbij nauwelijks nog aan de orde. Veeleer komt het aan op persoonlijkheid. Nieuwsgierigheid, geduld, zaken eindeloos willen overdenken, doorzettingsvermogen. En last but not least: sociale gedragsvaardigheid. Want een goede wetenschapper kan niet zonder de hulp van tal van medewerkers en studenten. Niet voor niets zijn de dankschriften in proefschriften en academische boeken zo uitputtend.

Een lange introductie om antwoord te geven op de vraag van Philip Schut. Een aspirant-hoogleraar met een hoge score consciëntieusheid, een sterke open mind en goede communicatieve vaardigheid zal ik niét a priori negatief beoordelen vanwege een intelligentiescore die op een krap hbo-niveau blijft steken. Wat niet wil zeggen dat ik de te lage intelligentiescore als onrelevant terzijde schuif. Want die score heeft natuurlijk implicaties. In geval van een positief advies, zou ik op zijn minst adviseren dat de desbetreffende hoogleraar zich puur moet concentreren op de inhoud van zijn vakgebied. Een substantiële managementtaak zou ik afraden.

Zo zijn er, ook buiten de wetenschap, tal van mensen met een denkfunctie die niet zo intelligent zijn als hun titel of functie doet vermoeden. Mijn indruk is dat wij assessmentpsychologen soms wel erg gedwee de diploma-eis (academisch niveau gevraagd) verheffen tot assessmenteis. Daarnaast denk ik dat we intelligentie soms op een wel erg eenzaam voetstuk zetten. We hebben tijdens onze studie allemaal geleerd dat 'intelligentie de beste voorspeller' is. Maar bedoelen we daarmee niet eigenlijk: de voorspeller die we het beste statistisch hebben kunnen aantonen als zijnde goede voorspeller?

Zonder te willen afdingen op de voorspellende waarde van een goede intelligentietest – ik beschouw het absoluut als een wezenlijk onderdeel van assessment – ben ik er tegelijkertijd van overtuigd dat er naast intelligentie ook andere zaken zijn die belangrijk zijn in de voorspelling van succes. Ik noemde ze al: persoonlijkheid en sociale gedragsvaardigheid. In een compleet assessment krijgt een kandidaat de kans op alle drie de facetten zijn kwaliteiten te tonen. Dat is sinds de opkomst van de assessment center methode ook al jarenlang de gebruikelijke gang van zaken: intelligentietests, persoonlijkheidsvragenlijsten en simulatieopdrachten. Want het is zo logisch dat een hoge intelligentie in menig functie weinig oplevert als iemand een zeer lage prestatiemotivatie heeft, of als iemand niet goed contact kan maken. En omgekeerd geldt dat iemand met een minder hoge intelligentie behoorlijk wat kan compenseren als ie enorm gedreven is, of zeer contactueel vaardig.

Probleem opgelost dus. Maar pratend met vakgenoten merk ik dat assessmentpsychologen – mezelf incluis – regelmatig een worsteling hebben met het soortelijk gewicht van de verschillende instrumenten. Vooral met de soms tegenvallende intelligentiescores van hoogopgeleide assessmentdeelnemers. Ons wetenschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel wijst ons op het adagium: intelligentie is de beste voorspeller. Onze praktijkervaring leert ons dat een rechtlijnige conclusie lang niet altijd recht doet aan de kwaliteiten van een assessmentdeelnemer.

Maar moeten we dan de uitkomsten van intelligentietests verzwijgen als die niet passen bij het diploma, werkniveau of zelfbeeld van de assessmentdeelnemer? Wat mij betreft zou dat geen goede zaak zijn. Wel lijkt het me wijsheid als we de ongunstige uitkomst van de intelligentietest niet klakkeloos doortrekken naar een rechtlijnig negatieve conclusie omtrent geschiktheid. Zeker voor assessmentdeelnemers wier functie sterk leunt op een bepaalde inhoudelijke expertise, lijkt me dat onterecht.

Is dit een ontkenning van het belang van intelligentie? Nee. Een relativering? Ja. Als we volledig recht willen doen aan het talent van mensen, is het goed intelligentie niet op een voetstuk te zetten. Laten we ze samen op het erepodium zetten: intelligentie, persoonlijkheid en sociale gedragsvaardigheid. De toedeling van positie 1, 2 en 3 zou vervolgens wel eens sterk kunnen  wisselen, afhankelijk van de specifieke functie en context. Dat lijkt me een discussie waard.

Bas Kok is psycholoog en senior adviseur bij LTP. Hij publiceerde in 2004 het boek Assessment doen (samen met Ferry de Jongh). In 2007 publiceerde hij de roman Het Lab, die zich afspeelt in de wereld van het assessment.

Dalende IQ-koersen
Column
Bas Kok
(april 2009)
Reactie Philip Schut (juni 2009)

Reageren? Mail naar A&O-items.