algemeen
nip
waop
       

NIEUWSBRIEF ARBEIDS- & ORGANISATIEPSYCHOLOGIE
Jaargang 9 - nr. 1 - februari 2011

 

08/51
Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen

Het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen, hierna te noemen het College, heeft het volgende overwogen en beslist ten aanzien van de bij brief van 8 december 2008, van dr.A, hierna te noemen klager, ingediende klacht tegen mevrouw drs. B, hierna te noemen verweerster, lid van het Nederlands Instituut van Psychologen.

I        Het verloop van de procedure

Het College heeft kennis genomen van de volgende door klaagster en verweerster overgelegde stukken:
- het klaagschrift binnengekomen op 8 december 2008, met de bijlagen;
- het verweer van 6 januari 2009;
- de repliek van 5 februari 2009;
- de dupliek van 9 maart 2009;
- de brief van klager van 29 maart 2009.

De behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter zitting van het College van 10 juni 2009. Partijen zijn ter zitting verschenen. Klager werd vergezeld en bijgestaan door zijn vader, dr. Aa. Verweerster werd vergezeld door Bb, directeur van C.

II       De feiten

Op grond van de stukken, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd kan – zakelijk weergegeven en voor zover ten deze van belang – het volgende als vaststaand worden aangenomen.
Op 4 november 2008 heeft klager een assessment ondergaan met als doel een geschiktheidbepaling voor een functie bij D bij verweerster, werkzaam bij C. Bij brief van 29 maart maakt klager melding van het feit dat tijdens een gesprek bij D op 26 maart 2009 vragen werden gesteld over deze bij het NIP ingediende klacht.

III     De klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat

  • de gehanteerde werkwijze zodanige foutmarges met zich brengt, dat de conclusies uiterst onbetrouwbaar zijn;
  • deze foutmarges ten onrechte niet in het rapport zijn vermeld, waardoor klager schade is toegebracht;
  • het zeer onzorgvuldig is dat D op 26 maart 2009 op de hoogte blijkt te zijn dat klager een klacht bij het NIP heeft ingediend.

IV     Het verweer

Verweerster heeft de klacht betwist, stellende dat zij de regels in de Beroepscode bij assessment en rapportage heeft nageleefd.

V       De beoordeling van de klacht

Ten aanzien van de rapportage overweegt het College als volgt:
Het College is van oordeel dat het onderzoek en rapport van verweerster voldoet aan de eisen die de beroepsgroep van A&O psychologen daarvoor in zijn algemeenheid pleegt te stellen.
Ten behoeve van de opdrachtgever neemt  het advies een centrale plaats in. Onderbouwing van de getrokken conclusies is veelal summier, omdat deze immers mondeling aan de kandidaat kan worden toegelicht. Inzage in (test)resultaten of het dossier vraagt ook om een mondelinge uitleg. Achterliggende gedachte is hierbij dat het assessment bureau zijn testen/rollenspellen niet prijs geeft, omdat daarmee de testen waardeloos worden of omdat dit onmogelijk is wegens auteursrechten van de maker van de test(en).

Hoewel artikel I.1.4.2 van de Beroepscode van het NIP toestaat in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd af te wijken van de Beroepscode, constateert het College van Toezicht een spanningsveld tussen  de eisen die op basis van de Beroepscode van het NIP aan een dergelijk onderzoek en rapportage worden gesteld en de assessment praktijk.
Het College toetst een psychologische rapportage steeds marginaal en onderschrijft de door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg volgens vaste jurisprudentie gehanteerde criteria om te beoordelen of een rapportage een dergelijke toetsing kan doorstaan, te weten de volgende:

  1. Wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt?
  2. Vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport?
  3. Kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen?
  4. Beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur?
  5. Kon de methode van onderzoek om te komen tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling leiden tot het beoogde doel, of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van de redelijkheid en billijkheid overschreden?

In casu ontbreekt naar het oordeel van het College een voor klager heldere uitleg van de door verweerster getrokken conclusie: ‘Niet geschikt’, na een exposé waarin de cognitieve tests ‘niet helemaal’  voldoende geacht worden, maar waarin alle competenties uiteindelijk ‘voldoende’ zijn.
Juist omdat verweerster een discrepantie trof tussen het opleidingsniveau van klager en het resultaat uit de cognitieve test in combinatie met de rollenspelen, waarin zij een werk- en denkniveau benedengemiddeld WO constateerde, was het ter wille van de verantwoording van de conclusie beter geweest om een nadere uitleg over (de weging van) de constateringen te geven.

Zoals de rapportage thans luidt staat deze op gespannen voet met het onder 3. genoemde criterium. De rapportage staat eveneens op gespannen voet met het bepaalde in artikel III.4.3.5 van de Beroepscode, waarin wordt bepaald dat uit de rapportage duidelijk moet blijken wat de beperkingen zijn van de uitspraken en de gronden waarop de uitspraken berusten. Een algemene verwijzing naar de beperkte houdbaarheid acht het College onvoldoende, met name in het licht van de apodictische uitspraak: niet geschikt.
Gezien echter het feit dat in de assessmentpraktijk een dergelijke rapportage geacht wordt te voldoen aan de criteria door de beroepsgroep van A&O psychologen gehanteerd, moet met een beroep op voornoemd artikel  I.1.4.2 van de Beroepscode van het NIP, het College constateren dat het rapport ondanks de geconstateerde gebreken onvoldoende grond biedt voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Ten aanzien van de wetenschap van deze klacht bij D overweegt het College als volgt:
Ter zitting is gebleken dat de werkgever van verweerster zonder toestemming van klager bij D over onderhavige klacht heeft gesproken. Verweerster heeft gesteld dat zij hiervan niet op de hoogte was. Derhalve valt haar hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Het College komt tot de volgende conclusie:
De klacht wordt derhalve niet gegrond geacht. Het college vertrouwt erop dat binnen de beroepsgroep van A&O psychologen grondig aandacht zal worden geschonken aan het gegeven dat assessment rapportages als de onderhavige niet voldoen aan de algemene kwaliteitseisen te stellen aan psychologische rapportages en slechts gesauveerd worden door de uitzonderingsbepaling van artikel I.1.4.2.

VI     De beslissing

Het College van Toezicht:
- wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 10 juni 2009,
door:
mr. R.A. Torrenga, voorzitter,
mr. F.M. Pekelharing- de Planque, secretaris,
dr. K.A. Soudijn,
prof. dr. E. de Haan,
drs. F. van Luijk,
drs. I.A.M. Boonekamp en
prof. dr. M.J.M. van Son, leden

en ondertekend door de voorzitter,
mr. R.A. Torrenga

Uitspraak CvB 2009/11
Artikelen Beroepscode NIP
Artikel Frans Tegel